Turnhoutse School, quad non

De Eerste Architecten en Het Interbellum

De architectuurgeschiedenis van Turnhout begon met de provinciale architecten, die een belangrijke rol speelden in het vormgeven van de regio. Eugène Gife werd in 1854 de eerste provinciale architect van het arrondissement Turnhout. Hij klaagde over de beperkte middelen en het gebrek aan een architectuuropleiding in de stad, wat hem uiteindelijk deed verlangen naar een andere omgeving. Gife werd opgevolgd door Johan Van Gastel en later door Pieter Jozef Taeymans, die in 1869 werd aangesteld. Taeymans vestigde zich in Turnhout en combineerde openbare opdrachten, zoals scholen, pastorieën, kerken en gemeentehuizen, met privéprojecten voor herenhuizen. Hij werkte in een breed scala aan stijlen, variërend van neogotiek en Vlaamse neorenaissance tot neoclassicisme. Naast zijn werk als architect was Taeymans directeur van de stedelijke academie, waar hij bouwkunde doceerde. In 1901 werd hij opgevolgd door zijn zoon Jules, die de familietraditie voortzette.

In het interbellum maakte de architectuur een grote verandering door met de introductie van nieuwe materialen zoals beton en staal. Deze materialen maakten innovatieve en functionele ontwerpen mogelijk en leidden tot de opkomst van het modernisme. Architecten zoals Stan Leurs waren pioniers in deze beweging, zoals blijkt uit zijn ontwerp voor de gemeentelijke jongensschool in Witgoor (1932). Dit gebouw, een voorbeeld van baksteenmodernisme, was volledig ontdaan van decoratie en richtte zich op pure functionaliteit. Dit type architectuur werd in België populair, hoewel de witte gevels van de internationale stijl vaak werden vermeden.

Jongensschool Witgoor door Stan Leurs

De Antwerpse architect Eduard Van Steenbergen bracht elementen van de internationale stijl naar Turnhout. Zijn villa Bluekens in Vosselaar had een strak ontwerp met een doorlopende band van ramen, inclusief het karakteristieke ronde wc-raam, een typisch modernistisch kenmerk. Tegelijkertijd ontstonden er lokale interpretaties van het modernisme, zoals de woning die Jos Eelens ontwierp voor de schrijver Jozef Simons in 1934. Het gebouw toonde een kubistische vormentaal en was geïnspireerd door Leurs’ functionele benadering.

Villa Bluekens door Eduard Van Steenbergen
Woning Jozef Simons door Jos Eelens

 

Een van de meest opvallende architecten in deze periode was Jozef Schellekens. In 1934 ontwierp hij een tweewoonst voor zijn gezin en dat van zijn vriend Theo Op de Beeck. Het gebouw, een manifest van het baksteenmodernisme, combineerde esthetiek met functionaliteit. De interne ruimtes waren zorgvuldig gecomponeerd, met een sterk contrast tussen grote en kleine kamers, terwijl de gevels deze interne compositie weerspiegelden. Het interieur, met ingebouwde meubels gemaakt door de vader van Schellekens, bracht warmte en gezelligheid in het modernistische ontwerp. Schellekens werd later provinciaal architect en speelde een cruciale rol in de architecturale ontwikkeling van de regio, met ontwerpen variërend van villa’s tot publieke gebouwen.

Dubbelwoonst door Jozef Schellekens

 

Een andere invloedrijke architect was Ernest Wauters, die zijn eigen stijl ontwikkelde door elementen van expressionisme, modernisme en art deco te combineren. Zijn vroege werk uit de jaren 1930 werd gekenmerkt door een rijkdom aan materialen en details, zoals baksteen, arduin, glas-in-lood en smeedwerk. Vanaf 1935 werd zijn stijl soberder, maar hij bleef aandacht besteden aan het interieur, met op maat gemaakte meubels en verfijnde details.

Woning Peeters door Ernest Wauters

Na de Tweede Wereldoorlog bracht de wederopbouw een massale bouwactiviteit met zich mee. Hoewel de meeste woningen traditioneel en functioneel waren, bleven sommige architecten vernieuwend. De wet-De Taeye, die in 1948 werd ingevoerd, stimuleerde het bouwen van eenvoudige woningen voor gezinnen met een bescheiden inkomen. Renaat Braem bekritiseerde echter de kwaliteit van deze woningen en noemde ze zelden architectuur. Tegen deze achtergrond wisten architecten zoals Schellekens en Wauters hun modernistische idealen te behouden. Schellekens ontwierp bijvoorbeeld het strandpaviljoen aan het Zilvermeer in Mol (1958), een gebouw dat modernistische eenvoud combineerde met een uitnodigende sfeer.

Strandgebouw 'Zilvermeer' door Jozef Schellekens

Het interbellum en de vroege naoorlogse periode markeren een tijd van transitie in de Turnhoutse architectuur. Visionaire architecten zoals Schellekens, Wauters en Van Steenbergen brachten modernistische ideeën naar de regio, waarmee ze de basis legden voor de latere opkomst van de Turnhoutse School. Hun werk weerspiegelt een zoektocht naar esthetiek, functionaliteit en innovatie, met respect voor de menselijke schaal en de lokale context.

 

 

Modern en toch gezellig

Tijdens de jaren 1960 beleefde het modernisme in België een bloeiperiode, met een bijzondere focus op de villabouw door een kleine, progressieve groep opdrachtgevers. In een tijd waarin de meerderheid van de bevolking droomde van traditionele woningen in landelijke stijl met modern comfort, kozen deze opdrachtgevers voor een nieuwe richting: moderne woningen die huiselijkheid en eigentijdse architectuur verenigden. Deze woningen varieerden sterk in vorm, van de strakke, witte villa’s van Georges Baines tot de Scandinavisch geïnspireerde ontwerpen van Peter Callebaut en het brutalisme van Marc Dessauvage en Juliaan Lampens. Wat hen echter verbond, was hun verankering in de lokale context en hun nadruk op de leefwijze van de bewoners. Dit moderne wonen week af van het functionalisme en de standaardisatie die het interbellum hadden gekenmerkt.

In Turnhout ontwikkelde zich vanaf de jaren 1950 een groeiende interesse voor moderne architectuur. Dit begon met de eigen woning van Eugène Wauters in 1953, een scharniermoment, en versnelde in de jaren 1960 met de oprichting van drie vooruitstrevende architectuurbureaus: Carli Vanhout & Paul Schellekens, Paul Neefs, en Lou Jansen & Rudi Schiltz. Deze bureaus speelden een cruciale rol in het introduceren en promoten van modernistische architectuur in de regio. Hun ontwerpen stonden symbool voor de combinatie van moderniteit en een menselijke maat, waarbij de wensen van de opdrachtgevers centraal stonden. De architecten waren niet alleen ontwerpers, maar ook visionaire begeleiders, die met hun overtuigingskracht en creativiteit opdrachtgevers wisten te inspireren.

De woningen die zij ontwierpen, zoals de woning van den Nieuwenhuyzen (1966), de woning Pleysier-Dries (1971-1976) en de woning Van Rompay (1972), getuigen van een intense interactie tussen architect en opdrachtgever. Deze samenwerking was gebaseerd op een open houding ten opzichte van het moderne, een groot vertrouwen in de expertise van de architect en een bereidheid om te vernieuwen. Architecten zoals Paul Neefs en Lou Jansen wisten hun opdrachtgevers niet alleen te overtuigen van het potentieel van moderne architectuur, maar introduceerden hen ook in de internationale modernistische stromingen, met referenties naar iconen zoals Le Corbusier, Alvar Aalto en Mies van der Rohe. Dit resulteerde in ontwerpen die niet alleen functioneel en innovatief waren, maar ook emotioneel aansloten bij de bewoners.

Woning van den Nieuwenhuysen door Atelier Carli Vanhout - Paul Schellekens & Ass.
Woning Van Rompay door Lou Jansen & Rudi Schiltz

De Vlaamse schrijver Leo Pleysier getuigt hoe Paul Neefs hem en zijn vrouw overtuigde om een modernistische woning te bouwen op een onconventioneel perceel. Door hen voorbeelden van zijn werk te tonen, zoals de woning Van Hout (1966), initieerde Neefs hen in de principes van moderne architectuur. Evenzo inspireerde Lou Jansen opdrachtgevers door zijn betrokkenheid bij cursussen over wooncultuur, georganiseerd door de KAV (Katholieke Arbeidersvrouwen). Deze cursussen moedigden deelnemers aan om na te denken over moderne woningbouw en de mogelijkheden die deze bood voor gezinsleven, openheid en vrijheid.

Woning Pleysier - Dries door Paul Neefs
Woning Van Hout door Paul Neefs

De gerealiseerde woningen weerspiegelden de unieke samenwerking tussen architecten en opdrachtgevers. In de woning van den Nieuwenhuyzen creëerde Paul Schellekens een gevoel van geborgenheid en intimiteit door volumes op een doordachte manier te stapelen en een centrale zithoek te integreren als kern van de woning. Lou Jansen ontwierp voor de woning Van Rompay een verhoogde zithoek als spil van de woning, geïnspireerd door het idee van een ‘nest’ waarin het gezin centraal staat. Paul Neefs gaf vorm aan de woning Pleysier door een slimme compositie van kleine kamers te creëren, met strategische vide-effecten die de ruimtes groter en lichter maakten.

Hoewel moderne architectuur destijds als experimenteel en soms controversieel werd gezien, getuigt het succes van deze woningen van de moed en visie van zowel architecten als opdrachtgevers. De woning Van Rompay, bijvoorbeeld, werd tijdens de bouw omschreven als een ‘kerk’ of ‘circustent’ door voorbijgangers, maar bleek een uniek ontwerp dat de tand des tijds heeft doorstaan. De opdrachtgevers moesten niet alleen oude principes loslaten, maar ook de kritiek van hun omgeving trotseren. Het was deze durf, gecombineerd met de creativiteit van de architecten, die leidde tot de realisatie van deze tijdloze ontwerpen.

De woningen zelf tonen aan dat moderniteit en gezelligheid hand in hand kunnen gaan, ondanks de historische spanning tussen deze concepten in de architectuurgeschiedenis. De architecten integreerden de lokale context in hun ontwerpen door gebruik te maken van plaatselijke materialen, hoogteverschillen in het terrein te benutten en de unieke kenmerken van percelen te incorporeren. Tegelijkertijd bleven de bewoners betrokken en speelden hun persoonlijke voorkeuren een belangrijke rol. Zo werd moderne architectuur niet alleen een abstract concept, maar een persoonlijke en functionele woonervaring.

Deze periode in de Kempense architectuurgeschiedenis markeert een bijzondere interactie tussen ontwerpers en bewoners, waarin wederzijds vertrouwen, durf en innovatie centraal stonden. De gerealiseerde woningen laten zien hoe architecten niet alleen gebouwen ontwierpen, maar ook de leefwijze en dromen van hun opdrachtgevers tot leven brachten. Hiermee droegen zij bij aan een unieke fase van vernieuwing in de Vlaamse architectuur, waarin moderniteit, huiselijkheid en menselijke maat perfect werden samengebracht.

 

 

Eugène Wauters

Eugène Wauters neemt een bijzondere plaats in binnen de ontwikkeling van de architectuur in Turnhout en omgeving. Als voortrekker van de moderne architectuur in de regio sloeg hij een brug tussen het modernisme van het interbellum en de vernieuwende stromingen van de naoorlogse jaren. Zijn werk en visie hebben een blijvende invloed gehad op de architectuurpraktijk en het architectuurdebat in zijn geboortestad en daarbuiten.

Wauters studeerde in 1948 af aan het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunde en Stedenbouw in Antwerpen (NHIBS), waar hij werd onderwezen door een nieuwe generatie architecten onder leiding van Léon Stynen. Hier leerde hij de principes van functionele plattegronden, rationeel ontwerp en moderne bouwtechnieken. In zijn vroege werk, zoals de woning Dubois (1949) en Résidence Guillaume (1955), was de invloed van het vooroorlogse baksteenmodernisme duidelijk zichtbaar. Zijn ontwerpen kenmerkten zich door eenvoudige, functionele plattegronden en een sobere esthetiek, vaak met het gebruik van baksteen en stalen raamprofielen.

In de jaren 1950 evolueerde Wauters’ stijl onder invloed van reizen naar Denemarken, Duitsland en Nederland, en de bestudering van Scandinavische architecten zoals Arne Jacobsen en Jorn Utzon. Deze architectuur combineerde modernistische principes met regionale tradities, waarbij natuurlijke materialen, integratie in het landschap en een menselijke schaal centraal stonden. Wauters adopteerde deze benadering en paste deze aan voor de Belgische context.

Woning Dubois

Zijn eigen woning in Turnhout (1953) markeerde een keerpunt in zijn carrière. Dit project, geïnspireerd door het Scandinavische modernisme, combineerde witgeschilderde baksteen, hout en breuksteen in een ontwerp dat zowel modern als harmonieus was geïntegreerd in het landschap. De woning werd een mijlpaal en zette de toon voor zijn latere werk. Hierna ontwikkelde hij een architectuurstijl die eenvoud, textuur en functionaliteit samenbracht in projecten zoals Zwaneven (1957) en de woning Van Leemput (1958).

Eigen woning

Wauters was niet alleen actief in particuliere woningbouw, maar speelde ook een sleutelrol in sociale woningbouw. Hij was jarenlang huisarchitect voor sociale-huisvestingsmaatschappijen zoals de Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting. In projecten zoals de Jozef Simonslaan (1959) en de Parkwijk (vanaf 1964) combineerde hij betaalbaarheid met innovatieve ontwerpen. Hij experimenteerde met nieuwe woningtypes, zoals patiowoningen en geschakelde woningen, en integreerde gemeenschappelijke groenzones en speelplekken om de leefbaarheid te verbeteren.

Zijn ontwerpen werden gekenmerkt door zorgvuldige aandacht voor lichtinval, oriëntatie en groenvoorzieningen. Hij werkte vaak samen met landschapsarchitecten zoals Jacques Wirtz en Hendrik Carlier om een harmonieus geheel te creëren. Deze projecten, zoals de wijk Kattenberg (Dessel, 1966), waren vooruitstrevend en toonden zijn vermogen om architectuur toegankelijk en leefbaar te maken.

Wijk Jozef Simons
Bejaardenwoningen Parkwijk
Wijk Kattenberg

Naast woningen werkte Wauters ook aan commerciële en openbare gebouwen, vaak in samenwerking met andere architecten. Een van zijn meest markante projecten was het cultureel centrum De Warande in Turnhout, dat hij samen met Carli Vanhout, Frans Schoeters en later Paul Schellekens ontwierp. Dit project combineerde brutalistische architectuur met een complexe volumewerking en toont zijn veelzijdigheid als architect.

Zijn werk in commerciële architectuur, zoals winkels en kantoren, toonde zijn creatieve gebruik van moderne stijlelementen, waaronder de zogenaamde “expostijl”. Hij integreerde kleurrijke materialen, gewaagde vormen en decoratieve details om gebouwen aantrekkelijk en functioneel te maken.

Cultureel Centrum De Warande

In de jaren 1960 evolueerde Wauters’ werk naar een soberder en grafisch abstracter modernisme. Ontwerpen zoals de woning Jacobs (1962) en de woning Weynants (1968) benadrukten zuivere geometrische vormen, strakke composities en de relatie tussen interieur en landschap. Hij experimenteerde met complexere plattegronden en speelde met de overgang tussen binnen- en buitenruimtes, zoals te zien in de woning Sterkens (1966).

Zijn ontwerpen weerspiegelden een verfijnde balans tussen esthetiek en functionalisme, waarbij textuur, licht en ruimte centraal stonden. Deze benadering resulteerde in woningen die niet alleen architectonisch vooruitstrevend waren, maar ook een aangename leefomgeving boden.

Woning Jacobs
Woning Sterkens

Eugène Wauters blijft een sleutelfiguur in de Belgische architectuurgeschiedenis. Hij introduceerde Scandinavisch geïnspireerd modernisme in Turnhout en creëerde een unieke lokale variant. Zijn werk sloeg een brug tussen internationale stromingen en lokale tradities, en zijn ontwerpen belichaamden een zoektocht naar evenwicht tussen concept en woonplezier, tussen modernisme en huiselijkheid.

Wauters was niet alleen een productieve architect, maar ook een visionair die het architectuurdebat in zijn regio verrijkte. Zijn nalatenschap leeft voort in zijn gebouwen, die een inspiratiebron blijven voor architecten en een blijvende bijdrage vormen aan het Vlaamse architecturale erfgoed. Zijn zoektocht naar harmonie tussen esthetiek, functionaliteit en menselijke maat maakt hem tot een tijdloze pionier in de moderne architectuur.