Edith Wouters 

Artistiek Coördinator, AR-TUR Architectuurcentrum

Enkele jaren geleden alweer bracht architectuurcentrum AR-TUR de dvd ‘Huiselijk modernisme — 3 woningen rond Turnhout’ uit. De documentaire film vertelt het verhaal van drie woningen van de hand van de architecten Paul Neefs, Atelier Vanhout & Schellekens en het bureau van Lou Jansen en Rudi Schiltz, de architecten die we tot de ‘Turnhoutse School’ rekenen.

Het thema is ongetwijfeld actueel, temeer ook omdat de film zijn ontstaansreden vond in de constatering dat de intrigerende architectuur van de Turnhoutse School onvoldoende bekend is, en geleidelijk — zo’n veertig jaar na de realisatie — steeds meer aan de ‘gevaren’ van de drang naar hedendaagse comforteisen bloot komt te staan. Vele gebouwen dreigen immers hun eigenheid te verliezen door nieuwe eigenaars met gewijzigde woonwensen en door regelgevingen op het vlak van bijvoorbeeld energie-prestaties. Zo ontstonden al diverse onoordeelkundige uitbreidingen, verloren gevels en volumes hun oorspronkelijke karakter en veroverden hedendaagse kookeilanden driest de binnenruimtes zonder aandacht voor de architectuurconcepten die de woningen zo bijzonder maakten.

AR-TUR vatte daarom het ambitieuze idee op om een tentoonstelling en een publicatie te realiseren over de architectuur van de Turnhoutse School. Als architectuurcentrum willen we immers de kennis over kwalitatieve eigentijdse architectuur aanscherpen en advies verlenen bij de almaar complexer wordende ontstaansprocessen van gebouwen en infrastructuur, waardoor het inspirerende van architectuur meer dan eens wordt miskend. Het relatief recente en nog onbekende erfgoed dat de Turnhoutse School nalaat, is wat dit betreft bijzonder kwetsbaar.

Hoewel de aangehaalde thematiek uitdrukkelijk vertrekt vanuit de waardering voor architectuur als onroerend erfgoed, bleek een samenwerking in verband met de ontsluiting van de archieven — die behoren tot het roerend erfgoed — van groot belang. Het grootste deel van de middelen voor de realisatie van deze publicatie vonden we onder andere daardoor via subsidies in het kader van het erfgoeddecreet dat initiatieven rond roerend erfgoed ondersteunt. Het hele ontstaanstraject van de tentoonstelling met bijbehorende publicatie is daarom opgevat als casestudy in verband met een omvattende benadering voor het verwerven, het bewaren, het onderzoeken en het ontsluiten van architectuurarchieven, met als hoogtepunt de schriftelijke neerslag van een stukje objectieve recente architectuurgeschiedenis op basis daarvan. We willen hiermee een dynamiek op gang brengen en onze ervaringen delen met andere architectuurorganisaties en organisaties die begaan zijn met architectuurarchieven.

De archieven van de architecten van de zogenaamde Turnhoutse School uit de golden sixties zijn hiervan een ideaal voorbeeld. Die archieven zijn immers kwetsbaar, nog niet geordend en meestal onvolledig, zoals dat ook het geval is voor andere architectuurarchieven uit het recente verleden. Voor dit project was het logisch dat AR-TUR verregaand zou samenwerken met het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen (APA). Het APA beheert immers de archieven van Paul Neefs en van Jansen en Schiltz. Paul Neefs heeft, na de stopzetting van zijn praktijk in 1983, een selectie van zijn projecten nauwgezet overgetekend op schaal 1/100 en zijn archief daarna vernietigd. Resten nu slechts twee ringmappen met plannen en enkele gehavende zwart-witfoto’s en negatieven. Na zijn overlijden in 2009 werd dit archief overgemaakt aan het APA. Ook het volledige archief van voorloper Eugène Wauters is door het APA verworven. Lou Jansen maakte recentelijk zelf nog het grootste deel van zijn archief over aan het APA.

Voorts beheert architect Luc Vanhout het archief van zijn vader Carli Vanhout en van Atelier Vanhout & Schellekens: enkele foto’s, een paar meer artistieke tekeningen en de meeste dossiers en kalken. Ook Paul Schellekens bezit nog enkele opvallende plannen en tekeningen, vooral uit zijn studententijd.

APA gaf prioriteit aan dit project bij het ontsluiten van haar archieven en vormde op die manier een belangrijke motor voor de haalbaarheid van het project. Omdat het merendeel van de archieven van het APA bestaat uit broze oude kalken, die nog moeilijk via de gewone procedés kunnen worden afgedrukt of ingescand, zorgde APA onder meer voor de fotografische reproductie van de kalken, terwijl AR-TUR het archief uitbreidde door bij de bouwheren — zowel privépersonen als sociale huisvestingsmaatschappijen en gemeentebesturen — op zoek te gaan naar voorontwerpen en bouwaanvragen op papier, die gemakkelijker in te scannen zijn. Zo konden we met meer dan tweehonderd documenten de basis leggen voor een digitaal archief dat gemakkelijk kan worden geraadpleegd en verstuurd. Vooral voor het beperkte archief van Paul Neefs is dat een aanzienlijke verrijking.

Via de architecten en hun familie kwamen we bovendien in contact met de items die gewoonlijk niet in de archieven terechtkomen zoals boeken, foto’s en dia’s van studiereizen. Vele opdrachtgevers zijn ondertussen overleden of trekken naar bejaardenhuizen, waardoor hun woningen recentelijk verkocht werden of binnenkort van eigenaar zullen veranderen. Hoewel alle gebouwen bijzonder waardevol zijn en ze vaak behandeld worden in de vakliteratuur, zoals in “Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen”, is er weinig kwalitatief beeldmateriaal voorhanden. In het beste geval vinden we sporadisch enkele dia’s bij de architecten. Meestal zijn die van inferieure kwaliteit door de niet-professionele opnames uit het verleden of door gebrekkige conservering.

Daarom selecteerden we over het algemeen de gebouwen die het minst veranderd zijn, zodat we ze nog in hun authentieke staat konden fotograferen. Deze foto’s met de oorspronkelijke raamprofielen, afwerkingsmaterialen, keuken en badkamer, leggen een toestand vast die in de nabije toekomst met grote waarschijnlijkheid zal worden aangetast.

In dit project hechtten we tevens belang aan de mondelinge geschiedenis. Drie van de vijf architecten zijn intussen echter overleden. De weduwen van Paul Neefs en van Rudi Schiltz wisten ons nog veel te vertellen over hun mannen en hun werk. Paul Schellekens en Lou Jansen zijn respectievelijk 72 en 76 jaar oud. Het was hoog tijd hen toe te laten over hun leven en werk te vertellen. Hierbij kwamen we meer te weten over hun beroep: hun werkwijze, hun filosofie, hun beeldende taal en de behandelde gebouwen. Maar we wilden ook hun menselijke kant belichten via reisverhalen en anekdotes. In de mondelinge geschiedenis krijgen de bouwheren een bijzondere plaats. Door de specifieke wisselwerking tussen de bouwheer en de architect heeft elk gebouw immers zijn specifieke ontstaansgeschiedenis. Verder werden secundaire mondelinge bronnen, zoals tekenaars die bij de bureaus werkten en stagiairs, aangesproken om de geschiedenis te reconstrueren.

Voor deze publicatie werkte AR-TUR samen met een redactieraad, bestaande uit onderzoekers van het APA, de KU-Leuven, het agentschap Onroerend Erfgoed van de Vlaamse Overheid en de Artesis Hogeschool Antwerpen. We hadden bovendien het geluk te kunnen werken met enkele bevoorrechte getuigen. Zo was Yves De Bont, tevenslid van de raad van bestuur, anderhalf jaar als onderzoeker met dit project bezig. Hij heeft de desbetreffende periode nog actief meegemaakt, onder andere als stagiair (van 1971 tot 1974) bij Lou Jansen, en kent de architecten persoonlijk. Francis Strauven, die in de jaren 1960 nog reizen ondernam met Paul Neefs, onderzocht diens werk nog verder. Yves legde door het opzoeken en het bestuderen van archieven en bronnen het afgelegde traject van enkele projecten, zoals van de Warande, enkele woonwijken en individuele woningen bloot, van projectdefinitie, via voorontwerpen, tot het ontwerp en de veranderingen bij de uitvoering. Er wordt stilgestaan bij het feit dat de architecten uitermate goede contacten onderhielden met de bouwheren. Het wordt duidelijk waar zij hun inspiratie haalden door de gebouwen die ze op hun reizen bezochten, op welke tijdschriften ze geabonneerd waren en welke boeken ze lazen. Van elk architectenbureau apart wordt de evolutie nagegaan. Uiteindelijk wordt de grotere geschiedenis van de Turnhoutse School met hun samenwerkingsverbanden, hun invloeden, hun vriendschappen en wrijvingen geschreven. Dat is mogelijk omdat de behandelde periode beperkt is tot een ruime tien jaar en omdat we uit de honderden gebouwen uit die periode de meest toonaangevende kozen. Het was zeker niet de bedoeling een exhaustieve monografie van elk bureau te schrijven.

In het debat na de filmvoorstelling van ‘Huiselijk modernisme’ met bewoners en architecten van de drie behandelde woningen bleek elk van de architecten in meerdere of mindere mate bezorgd over de toekomst van hun architecturale nalatenschap. Allen werden ze al aangesproken om een van hun eigen projecten te verbouwen. Een aantal van hun realisaties werden ook al door anderen onder handen genomen — al dan niet met kennis van zaken — of naderen dat punt met rasse schreden. Zo werd de woning Van Roy aan de Kempenlaan in Turnhout recentelijk door het kantoor van Jansen zelf verbouwd tot dierenartsenpraktijk. De evolutie van de architectuurpraktijk van Jansen zelf en de breuk met het verleden die het exterieur uitstraalt, is hier opmerkelijk. Het materiaalgebruik met metalen golfplaten vormt een duidelijk zichtbaar contrast met de vroegere detaillering van de bestaande gevels uit witgeschilderde baksteen. Bij hun net voltooide verbouwing van de woning Van Rompay in Beerse — eveneens naar een ontwerp van Jansen uit 1971 — legden de architecten Nagels en Verbraeken een bijzondere zorgvuldigheid aan de dag. Ze bezochten een aantal woningen van Jansen, die in dezelfde periode werden gebouwd, en kwamen tot de conclusie dat de woning Van Rompay exemplarisch is voor die ontwerp-periode. Dat werd ook door Jansen zelf in een voorafgaand gesprek bevestigd. De woning Van Rompay is het resultaat van een functionalistische benadering van wonen waarbij het wonen wordt opgevat als een schakeling van een aantal afgelijnde functies. Die opdeling maakte het Jansen mogelijk om modulair te werken binnen een strikt wiskundig geometrisch patroon in plan- en gevelopbouw. Zo is het plan gevat binnen een vierdelige symmetrie met een identieke vierzijdigheid. Boeiend is ook dat alle gevels identiek zijn, hoewel er toch rekening gehouden werd met de oriëntatie bij het bouwen ervan door de toegang naar het noorden te richten, de eethoek naar het oosten, de speelhoek zuidwaarts en het bureau naar het westen. De eenzijdige uitbreiding met halfcirkelvormige inkomhal die Jo Crepain aan dezelfde woning toevoegde in de jaren 1980 zet zich af tegen de wetmatigheden van het gebouw, en doet weinig pogingen tot toenadering. Nagels en Verbraeken daarentegen, geven te verstaan dat als je binnen dit principe wijzigingen aanbrengt, je vlug de sterke ‘eigen-wettelijkheid’ van het ontwerp aantast, wat niet hun bedoeling was. Het lag daarom voor de hand dat een uitbreiding centraal erbovenop kon worden geplaatst, zoals ook Jansen zelf al deed in zijn originele ontwerp voor de woning Remeysen uit 1972 in Merksplas. Uit stabiliteitsoverwegingen kozen Nagels en Verbraeken voor een hedendaagse uitbreiding op de eerste verdieping in houtskeletbouw die steunt op de vier bestaande slanke stalen kolommen. Ook zij opteerden voor een buitenwandopbouw die aan vier zijden identiek is. De constructie-elementen blijven binnen zichtbaar en vormen wandplanken. De gevelbekleding bestaat uit gelakt glas met een zekere transparantie, waardoor het bijkomende volume bij verschillende weersomstandigheden verandert en zich onderscheidt van de onderbouw. De belangrijke zenitale lichtinval beneden wordt behouden door weloverwogen uitsparingen in wanden en vloeren, waardoor de gelijkvloerse woning er zo een verticale dimensie bij krijgt, die er daarvoor minder was. Dit project toont aan dat andere behoeften van nieuwe gebruikers in een latere periode op een positieve wijze kunnen worden geïmplementeerd in belangwekkende gebouwen, ondanks hun uitgesproken identiteit of sterk beeld.

De verschillende aanpak die uit deze drie voorbeelden spreekt, is exemplarisch. Tijdens de ontstaansperiode van deze publicatie werd ook het Turnhoutse cultuurhuis de Warande opnieuw gerenoveerd. In het verleden werd de Warande reeds uitgebreid met het Warandep’Ant, en vonden enkele kleinere ingrepen plaats. In de aanloop van de huidige verbouwingen werd voor de Warande als eerste openbaar gebouw een zogenaamde ‘erfgoedtoets’ opgesteld. Met dit recente wettelijke instrument legt de Vlaamse Overheid een afwegingskader op waarbij (al dan niet gedeeltelijk) sloop of verbouwing van een waardevol pand dient te worden afgewogen tegenover de erfgoedwaarden. Zowel de opening van de vernieuwde Warande als het veertigjarig bestaan van het cultuurcentrum in het jaar waarin Turnhout bovendien cultuurstad van Vlaanderen is, vormen het gedroomde tijdstip voor de opening van de op deze publicatie gebaseerde tentoonstelling.

We hopen dat de hier verzamelde kennis van pas kan komen bij de aanpak van bestaande gebouwen uit de golden sixties in het algemeen en van de Turnhoutse School in het bijzonder. De meeste van de hier beschreven gebouwen mogen dan niet bijzonder spectaculair ogen; het zijn vaak stille getuigen van of vingeroefeningen binnen een ontwerpfilosofie die extra zichtbaar wordt door de kennis van verscheidene projecten van de hand van de architect, van het tijdsgewricht waarin hij werkte en van zijn eigen verhaal daarbij.

We danken tot slot alle architecten en hun familie voor het delen van hun archieven, de bouwheren en huidige bewoners en gebruikers van de gebouwen die de architecten nalieten, de redactieraad, de raad van bestuur van AR-TUR, het APA, Cultuurhuis De Warande, de sponsors en de Vlaamse Gemeenschap voor hun bijdrage aan dit project. Bijzondere dank ook aan Sofie De Caigny (coördinator Centrum Vlaamse Architectuurarchieven) en Cor Van Istendael (Erfgoedcel Noorderkempen) voor hun advies bij de opmaak van het subsidieaanvraagdossier.

Ik wens u in naam van AR-TUR en van de voltallige redactieraad heel veel leesplezier.