Clarissenklooster – Turnhout

Heizijde 33, 2300 Turnhout
1967

De clarissen waren in 1875 naar Turnhout gekomen. Ze hadden hun klooster laten optrekken op de hoek van de Otter- en de Draaiboomstraat, naar ontwerpen van 1882 en 1887 van provinciaal architect Pieter Jozef Taeymans. Waar het klooster oorspronkelijk aan de westrand van de stad lag, was het in de jaren 1960 volledig door stedelijk weefsel omgeven. Bovendien waren de gebouwen verouderd. De zusters kregen een grond in het noorden van Turnhout, te midden van weilanden, en vroegen aan het bureau Vanhout & Schellekens om een nieuw klooster zonder luxe te ontwerpen: Onze Lieve Vrouw ter Engelen.

De ontwerpfase verliep zeer vlot. De plannen, gevels en doorsneden werden in potlood getekend en niet in inkt gezet, omdat het bureau in die periode veel opdrachten had. De kloosterzusters hadden het volste vertrouwen in de architecten. Toen Paul Schellekens aan zuster-overste de plannen had uitgelegd, dacht ze dat het om gevels ging. De meeste kloosterlingen waren slotzusters, die het ommuurde terrein nooit mochten verlaten en hun familie slechts achter tralies te zien kregen. Ze waren bekend voor de geklede wassen Mariabeelden en de kerstfiguren die ze maakten. Het gebouw van de werkplaatsen, met verdieping, ligt in het zuiden en is met een glazen gang met het klooster verbonden zodat de zusters konden ‘gaan’ werken. Het eigenlijke klooster is opgebouwd rondom een patio, met een oostelijke vleugel met keukens en eetzaal, een zuidelijke vleugel met ontspanningszaal en noviciaat, een westelijke vleugel met traphal en de 39 cellen, en een noordelijke vleugel met de spreekkamers en de kamer voor de portierster. In deze laatste vleugel kunnen er contacten gelegd worden met de buitenwereld. Er bevinden zich ook twee kleinere patio’s. Ten noorden hiervan is het gebied van de buitenzusters gelegen, een apart klein klooster met vier cellen en een patio. Hier vinden we ook de verkoopzaal van de beeldjes. In het westen ligt de ruime rechthoekige kerk, met een zone voor de gelovigen en het koor voor de zusters. De ziekenkamer op de eerste verdieping heeft een balkon naar de kerk en een terras met zuider– en westerzon. Om hun dagelijks leven zo aangenaam en verscheiden mogelijk te maken, creëerden de architecten behalve de patio’s ook verschillende tuinen: een kleinere tuin van de buitenzusters, een groentetuin bij de keuken, een formele tuin in het zuiden en een tuintje met vijver bij de cellen van de oudere zusters en de abdis.

Van materialen en inrichting is het klooster, naar de geest van de orde, zeer sober gehouden. De binnenmuren zijn in gevelsteen en de plafonds in ruw bekist beton. Het weinige beton in het exterieur is in de kleur van de baksteen geschilderd. In de vormgeving wisten de architecten zich enkele vrijheden te permitteren, vooral in de vleugel met de cellen. De kamertjes liggen op vier hoogtes, met respectievelijk vloerpassen op 0, 300, 460 en 570 cm, rondom een hoge hal met betonnen bordessen en stalen trappen. Aan het einde van de gangen liggen de kleine badkamers. Op de achtergevel is te zien dat twee ervan in de lucht hangen. Dat is ook het geval voor een badkamer en twee kamers op de bovenste verdieping, namelijk die boven het zonneterras bij de ziekenkamer. Twee hoge ramen, met een verhoging in het dak met een schuin vlak, trekken extra licht in de hal. We vinden een dergelijke constructie ook terug boven de trap van de buitenzusters en boven de kleine ateliers. Ze vormen, samen met de daklichten in de kerk, in de biechtkapel en in de verkoopzaal, extra lichtpunten in het interieur en extra accenten in het exterieur. Op 14 juli 1970 werden de 35 kloosterzusters in personenauto’s van Turnhoutse burgers naar hun nieuwe tehuis gevoerd. Tegenwoordig is het gebouw veel te groot voor de enkele zusters die overblijven.

 

Link: Inventaris Onroerend Erfgoed

Archief & extra beeldmateriaal