Rondom een van de oude putten voor zandwinning, die later de naam ‘Miramar’ kreeg, werden percelen verkocht waarop weekendverblijven zonder vergunning gebouwd werden. De heer Coopmans, die ingenieur was bij Glaverbel in Mol-Gompel, had er een op de noordoever verworven. Van dit buitenverblijf dateert nog een voorontwerp in baksteen bestaande uit een kleine glazen hal die het blok van het leefgedeelte met dat van de garage en de slaapkamer verbindt. Het uiteindelijke ontwerp is vervat in twaalf modules van 3,10 m bij 3,10 m. Aan de noordzijde bevatten vier modules de berging voor de auto en voor het watersport- en tuingerei. Het woongedeelte ligt rondom een centrale natte cel, waarbij de keukenmeubelen aansluiten bij de living en waarbij de badkamer, de wc en de stookplaats bereikbaar zijn via een gang met kastenwand. De slaapplaats voor de ouders ligt – oostelijk – in de ruimte van de living geïncorporeerd, die van de kinderen – westelijk – bleef apart. De constructiematerialen voor het buitenverblijf zijn beperkt tot stalen profielen, glas en vlakken in polyester. Voor het skelet koos Jansen voor de variant van de staalstructuur op het plan van 1 juni 1970. De twintig basiselementen zijn als paraplu’s opgebouwd en bestaan uit een vierkante kolom RHS van 7,5 cm bij 7,5 cm met hierop, kruisvormig geplaatst, twee I-liggers IPE met een hoogte van 14 cm. Ze werden ter plaatse aan elkaar bevestigd. De vrijstaande halve liggers aan de buitenzijde vereenvoudigen een eventuele uitbreiding. Aanvankelijk spanden de eigenaars hiertussen in de zomer witte zeilen als zonnewering. Twaalf witte piramiden in dubbelwandig polyester vormen het dak. Dezelfde vorm en hetzelfde materiaal is ook te vinden bij de zes gevelpanelen van de berging. Ze zijn echter enkelwandig en doorschijnend. De twee kopse stukken zijn uitgewerkt als poorten om een vlotte doorrit te verkrijgen. Wanneer ze openstonden verkreeg de familie extra privacy ten opzichte van de weg. De andere acht gevelvlakken zijn volledig in glas. De binnenwanden zijn in hout en niet dragend, zodat er gemakkelijk veranderingen aangebracht kunnen worden. De buizen van de verwarming met warme lucht werden zichtbaar gelaten. Jansen en Schiltz hadden de gewoonte alle stalen elementen die met warmte te maken hadden rood te schilderen. Ook de stalen open haard, die aan de buitenkant tegen de gevel hangt, is rood. Geel was een andere kleur die de architecten gebruikten om accenten te leggen. Hier werd ze gebruikt voor het staalskelet.
De ver gedreven industrialisatie leverde een verrassend en opmerkelijk licht gebouw op. De denkwijze die erachter ligt zit heel dicht bij het New Brutalism, de oorspronkelijke vorm van het brutalisme, zoals het voorkomt in de school van Hunstanton (1951-1954) van Alison en Peter Smithson. Hierbij ligt nog niet de nadruk op de brute materialen, maar op een verregaande eenvoud en een expressie van de constructie en de technische installaties. Dit vroege brutalisme was trouwens meer verschuldigd aan Mies van der Rohe en zelfs aan Palladio dan aan Le Corbusier.
‘Architectuur in de golden sixties – De Turnhoutse School, Lannoo Campus, 2012’.