Sociale woonwijk – Parkwijk

2300 Turnhout
1965 – 1977

In samenspraak met het stadsbestuur had de TMH al in 1962 het grootste deel van het terrein voor een haalbare prijs aangekocht. Het betrof een stuk landbouwgrond van 29 ha aan de zuidrand van de stad, met in het noorden het stadspark, in het oosten en het zuiden de Aa en in het westen de Steenweg op Tielen. Zoals gebruikelijk zou de staat belast zijn met de totale kosten van de wegwerkzaamheden, de riolering, het waterleidingnet, de voetpaden en de groenzones. De stad nam de kosten voor het gasdruknet, het laagspanningsnet en de openbare verlichting op zich. Er was ook een akkoord dat de TMH de groenruimte aan de stad zou overdragen en dat het stadsbestuur voor het onderhoud ervan zou blijven zorgen. De NMH stond kredieten voor de bouw van de woningen toe. Nog in 1962 vroeg de TMH aan de architecten Wauters en Vanhout vaststelling te doen van de toestand der gronden. Deze beide architecten hadden sinds het einde van de jaren 1950 honderden woningen voor de TMH gebouwd. Ze betrokken er onmiddellijk de landschaps- en tuinarchitect Rik Carlier bij, die een verslag opmaakte. Hij raadde aan de boomgaarden achter de boerderijen te behouden, evenals twee wilgenrijen en eenentwintig inlandse eiken. Om zichtlijnen te creëren naar de torens van de hoofdkerk en van de kerk van Onze Lieve Vrouw Middelares stelde hij voor om enkele bomen van het stadspark om te hakken.

Zoals in de privéwoningbouw waren de jaren 1963 en 1964 in de sociale woningbouw een bijzonder creatieve periode, waarin de architecten, van utopie naar werkelijkheid, telkens nieuwe oplossingen bedachten. In de eerste ontwerpschetsen zit een bepaalde evolutie: van een bijna volledige bebouwing van het oppervlak met lange rijen woningen aan rechte of gebogen straten, met aan het einde hiervan de appartementenblokken, tot clusters bij een steeds grotere groenzone. Uiteindelijk kreeg het openbaar groen zijn plaats als lange strook in het midden van het terrein. Intussen was het architectenteam versterkt met Paul Neefs. Van zijn hand is het ‘voorontwerp 1’ op schaal 1/2.500. Alle gebouwen volgen een assenstelsel dat pal noord-zuid georiënteerd is. In het noorden staan drie appartemententorens met vijftien bouwlagen. Daar bevindt zich ook het centrum van de wijk met de kerk, het parochiecentrum en de winkels. In het zuiden vinden we vier appartementenblokken van zes bouwlagen hoog met appartementen. De rijwoningen zijn gebundeld in twee clusters. De 14 villa’s en 16 bejaardenwoningen zijn iets vrijer ingeplant. Van de 800 woongelegenheden heeft 28% een garage. Deze zijn niet bij de woningen gelegen, maar zijn gegroepeerd in rijen van 4 tot 14 eenheden. De meeste rijwoningen werden dus niet door een straat, maar wel door een voetpad bediend. Het valt op hoeveel dit voorontwerp schatplichtig is aan de Lafayettewijk in Detroit, naar een ontwerp van 1955 van architect Mies van der Rohe en urbanist Ludwig Hilberseimer, die Wauters en Neefs samen met Lou Jansen enkele maanden ervoor bezocht hadden. Ook daar hebben alle gebouwen hetzelfde assenstelsel, is er een grote verscheidenheid van typologie van gebouwen en is het groen alom aanwezig. In de Lafayettewijk is er nog een grotere scheiding tussen het mechanische en het voetgangersverkeer dan in dit eerste voorontwerp: alle auto’s worden op parkeerplaatsen gestald en alle woningen zijn slechts te voet bereikbaar.

In 1964 werd Wauters tot hoofdarchitect voor de stedenbouwkundige studie van de Parkwijk aangeduid, bijgestaan door Vanhout en Neefs. Dat uitte zich ook in het honorarium, dat voor Wauters het dubbele was van dat van de anderen. In het voorjaar werd het urbanisatieplan stelselmatig gewijzigd. Dat is het moment waarop de architecten van de Parkwijk ook plannen tekenden voor de wijken van Gierle en Tielen. Er zullen zeker kruisbestuivingen geweest zijn. In juni 1964 werd een maquette van de Parkwijk aan het vorstenpaar voorgesteld. Van rond dezelfde tijd bestaat er een ingekleurd plan op schaal 1/50, met een iets andere ligging van de kerk. De richting van alle gebouwen is 25° linksom gedraaid ten opzichte van het voorontwerp, zodat alles beter in de vorm van het terrein past. Het nieuwe plan is uitgebreid met een tankstation, een clubhuis voor de bejaarden, klassen voor de kleuters en dormitories: blokken met eenkamerappartementen voor alleenstaanden. Ook was er een rigoureuze scheiding tussen de voetgangers en de auto’s uitgevoerd: elke andere woning, de kerk, de kleuterklassen en de winkels zijn te bereiken zonder één straat te moeten oversteken. 73% van de rijwoningen hebben een garage, die in de privétuin ligt. Eind 1964 stelden de architecten aan de TMH voor om elke rijwoning te voorzien van een garage-bergplaats. De privétuin is van de straat afgescheiden door een tuinmuur. Hiermee bereiken de architecten eenzelfde afscherming en massawerking als bij de toen pas verwezenlijkte Dansk Samvirkeshuizen van JørnUtzon bij Fredensborg. Bij een studiereis, die de raad van beheer van de TMH samen met de architecten naar Denemarken ondernomen had, was deze wijk bezocht. Patiowoningen omzomen er drie doodlopende straten. Het grootste deel van het terrein wordt vrijgehouden voor het grasland. De bewoners hebben contact met de natuur via een verlaagd stuk in de patiomuur. Van eind 1964 dateren plannen van Wauters voor de rijwoningen. Hierbij werd de patiowoning als een nieuw type ingevoerd. Die heeft een kleine patio tussen de garage en de keuken en een grote aan de zithoek en de slaapkamers. Paul Schellekens, die afgestudeerd was en stage deed bij Vanhout, maakte een perspectieftekening van een blok met twaalf patiowoningen. Hierin vinden we duidelijk de brutalistische stijl van het architectenbureau terug, met de betonnen dakranden, de spuwers en de waterbakken.

Het duurde tot medio 1966 tot het uiteindelijke stedenbouwkundige plan en de plannen van de woningen er kwamen. Ze zijn opgetekend door Paul Neefs. De vormentaal is uitermate sober door de alleenheerschappij van de donkere baksteen. Omdat alle ramen van vloer tot plafond lopen en variëren van breed tot zeer smal wordt een zorgvuldige en minimalistische compositie bereikt.

In het stedenbouwkundige plan zijn de dormitories verdwenen en hebben de clusters van de woningen een duidelijkere plaats gekregen: één in het noorden, één in het oosten en één in het westen. Verkeerstechnisch werd er een vereenvoudiging aangebracht: er is één hoofdweg die de rand van het terrein volgt en op de Steenweg op Tielen uitmondt. Daardoor is het centrum naar het westen verschoven en uiteengetrokken tot de winkels, die aan de parkeerplaats aansluiten, en de kerk, het parochiaal centrum en het lokaal voor de bejaarden, die rondom een kleiner plein liggen. De appartementenblokken, met 176 woongelegenheden, blijven in het zuiden gelegen en de torens, met 204 appartementen, bestrijken nu heel de zone in het noordoosten die aansluit aan het stadspark. De woningen zijn gegroepeerd in rijen van vier tot tien. Er zijn zevenenveertig blokken met rijwoningen en vier blokken met patiowoningen. Samen met de achtentwintig ‘ouderlingenwoningen’ en de negen woningen boven de winkels, bedraagt het totaal 823 woongelegenheden. Bij de eerste fase werden er 82 woningen in het westen van het domein gebouwd. Er komen slechts acht types woningen voor, naargelang het aantal slaapkamers en de oriëntatie. Bij het type B ligt de tuin in het oosten of het westen, bij D in het zuiden en bij F in het noorden. Type G en H zijn de patiowoningen. Ze hebben allemaal drie slaapkamers. De types A, C en E liggen op de uiteinden van de rijen en hebben vier slaapkamers. Een eigenaardigheid is dat op de plannen de tuinmuren niet naast de garagepoorten staan, zoals ze uiteindelijk gebouwd zijn, maar aan de andere zijde van de garages, zodat binnenplaatsen met een breedte van 3,50 m ontstaan.

De groeninrichting van de Parkwijk is van de hand van de tuin- en landschapsarchitecten Carlier en Claeys uit Dessel. Ze wonnen er in 1972 de eerste prijs in de nationale wedstrijd ‘Groene ruimten’, ingericht door het Nationaal Instituut voor de Huisvesting, mee. In hetzelfde jaar diende Carli Vanhout de bouwaanvraag van de tiende en laatste fase van de woningen in. Hierbij lopen een aantal ramen niet van vloer tot plafond en zijn ze in aluminium in plaats van in staal. Behalve deze onvolkomenheden heeft de hele wijk een homogeen uitzicht. Dat werd gegarandeerd door de relatief korte totale bouwtijd en het beperkte aantal architecten. Vanhout kreeg nog opdrachten voor 134 woningen in de Parkwijk, Wauters voor 124 woningen en 27 bejaardenwoningen. Als enige buitenstaander paste architect August Wauters zijn 66 woningen onopvallend tussen de andere in. In 1970 bouwde het stadsbestuur er twee kleuterklassen in betonnen prefab. Later werden ze uitgebreid met een lagere school. De Blijde Boodschap-kerk werd in 1971-1972 gebouwd naar een ontwerp van René Van Steenbergen. Het bureau Vanhout & Schellekens stond in voor de ontwerpen van het sociaal centrum (1973) en de feestzaal (1978). Er bestaan ontwerpen van Eugène Wauters voor vier appartementengebouwen volgens het oorspronkelijke schema in het zuiden van het terrein. Het schema werd circa 1970 verlaten om plaats te maken voor één gebouw in zigzagvorm. Dit appartementenblok in het zuiden kwam er uiteindelijk niet. De oorspronkelijk geplande drie noordelijke woontorens werden vervangen door twee gebouwen van zes en zeven lagen hoog, met plannen in zigzagvorm, in 1974 getekend door Adriaan Van Eemeren. Aan het einde van de jaren 1970 waren er 207 appartementen gebouwd en 442 woningen, waarvan ongeveer de helft verkocht was.

Dit grootse project, typisch voor de welvaart van de jaren 1960, werd dus voor een groot stuk volgens de oorspronkelijke plannen uitgevoerd. Het werd geconcipieerd als een opzichzelfstaande gemeenschap – een dorp – met alle nodige voorzieningen. De negen winkels zijn nog altijd een succes. Een aantal geplande diensten bleken niet haalbaar: de wijkpolitie, een crèche, een deelbibliotheek en een tankstation. De Parkwijk is een aangename omgeving om in te wonen. De bewoners waarderen vooral het groen. Een aantal van de kwaliteiten die in de oorspronkelijke maquette te vinden zijn, zijn in de loop van de realisatie echter verwaterd. De uniformiteit van de vestiging van de woningen levert te weinig herkenningspunten op. De oorspronkelijk geplande, maar niet allemaal uitgevoerde blokken middel- en hoogbouw zouden aan de wijk meer structuur hebben gegeven. De oorspronkelijke smalle torens in het noorden zouden de Parkwijk minder hebben afgesloten van het stadpark dan het brede front van de gebouwde appartementen. De functiescheiding van de zones en het oppermachtige raster zijn modernistische doelstellingen, die in latere wijken niet meer zo stikt toegepast werden. De kinderen spelen immers evengoed in de straten en op de parkeerplaatsen als in de speeltuinen. Toch blijft het concept van de Parkwijk overeind. Het is een paradepaardje van volkshuisvesting.

 

Bron: ‘Architectuur uit de Golden Sixties: De Turnhoutse School’

Archief & extra beeldmateriaal