Woning Criekemans – Turnhout

2300 Turnhout
1972

Hugo Criekemans, van opleiding psycholoog, runde van 1968 tot 1971 een kunstgalerie in de Turnhoutse meubelzaak Succes Design. Hij toonde en verkocht er werk van Victor Servranckx, Roger Raveel, Gilbert De Corte, Jan Vaerten en anderen. Met Paul Neefs, die regelmatig op bezoek kwam, had hij van meet af aan een goed contact. Hij herkende in Neefs een van de weinige bezoekers die echt iets van kunst begrepen. Toen hij en zijn vrouw in 1971 bouwplannen hadden, aarzelden zij dan ook niet zich tot hem te wenden. Zij hadden nog geen bouwgrond en Neefs maakte met hen enkele rondritten door de groene verkavelingen rondom Turnhout, maar daar zij bijzonder belang hechtten aan de onmiddellijke bereikbaarheid van winkels, diensten en cultuur, ging hun voorkeur uiteindelijk uit naar wonen in de stad. Zij vonden een onbebouwd perceel in de binnenstad, een stuk van 9 m breed en ruim 50 m diep pal naast een opmerkelijk huis dat daar enkele jaren voordien was opgetrokken door Lou Jansen: een ruime woning met dokterspraktijk die zich over de 17 m toegelaten bouwdiepte uitstrekte. Het programma van het echtpaar Criekemans was heel wat minder omvangrijk en hun huis werd dan ook 7 m minder diep. Hun desiderata waren eenvoudig: een woning met drie slaapkamers en een apart verblijf voor de inwonende moeder. Zij wensten veel licht, en daar zij zelf een omvangrijke kunstcollectie bezaten, voldoende wandruimte om schilderijen op te hangen. Voor de rest gaven zij hun architect carte blanche, evenwel in de onuitgesproken verwachting dat hun huis ook zelf een kunstwerk zou worden.

Het huis voegt zich onopvallend in tussen de bestaande huizen. Met zijn geheel vlakke gevel continueert het rimpelloos de straatwand. Toch lijkt het op geen van alle huizen in de straat, ook niet op zijn rechterbuur, waarmee het niettemin affiniteiten vertoont. Geen van beide panden ziet eruit als een woning. Met haar groot gevelbreed portiek lijkt de dokterswoning een klein industrieel pand, terwijl het huis van de verzamelaar met zijn grote glaspartij op de eerste verdieping als een Parijs kunstenaarsatelier oogt. Terwijl de ene gevel uitgevoerd is in arduin, is de andere gehuld in eenokerkleurig pleister – een kleur gewenst door Criekemans die ze kende van zijn reizen in het zuiden van Frankrijk. Toch gedraagt het nieuwe pand zich heel welvoeglijk ten aanzien van zijn buur. De grote raampartij lijnt bovenaan precies met het langwerpige strookraam van de dokterswoning, en daarboven hebben beide gevels een even hoog ‘voorhoofd’, een blinde muur van ruim 2 m hoog (die bij de dokterswoning echter al opgesmukt was met een soort kapelletje). Ook de stalen toegangspartijen van beide huizen zijn, hoewel in een verschillende kleur geschilderd, precies even hoog.

De rustige vlakke gevel laat evenwel niets vermoeden van de wonderlijke dynamiek die er achterschuilgaat. De inkom leidt via een zich vernauwend halletje naar het linkeruiteinde van het pand waar al iets te zien is van de tuin. Maar het schuine raam verwijst de bezoeker direct naar de zich in tegengestelde richting verheffende trap. Deze trap, die overdwars door het huis snijdt, markeert het begin van een ruimtelijke dynamiek die zich verder door het hele interieur, tot op de hoogste verdieping ontplooit. Deze ongewone ruimtewerking vindt haar oorsprong in de beslissing van de architect de achtergevel niet gewoon parallel met de voorgevel te plaatsen, maar over een hoek van 30° naar het zuiden te wenden om zo veel mogelijk zonlicht naar binnen te trekken. Vooral in de woonruimte op de eerste verdieping wekt de verschillende stand van voor- en achtergevel een wonderlijke, ambivalente ruimtewerking. De twee volledig verglaasde buitenwanden, beide gearticuleerd door twee slanke kolommen, zetten hun eigen referentiekader uit, en deze kruisen elkaar in de woonruimte. Naargelang de richting waarin de waarnemer kijkt, wordt hij op een ander been gezet. Als je je aan het ene kader refereert, ervaar je het andere als schuin, en vice versa. Deze werking wordt nog kracht bijgezet door de trap, die zich haaks op de achtergevel verheft. Vanuit het standpunt van die gevel is het gewoon een normale rechte trap (en staan zij- en voorgevel schuin), maar vanaf de voorgevel beschouwd, is het een incongruent lichaam dat schuin de woonkamer binnendringt. En gestuwd door de richtingveranderingen, genereert de trap bovendien een werveling die tot de tweede verdieping reikt, waar hij uitmondt in een kluwen van slaapkamers.

De spanning tussen de twee richtingen wordt beeldend tot uitdrukking gebracht aan de achterzijde van het huis. De geheel verglaasde schuine wand van de woonruimte wordt doorsneden door het rechte (parallel met de voorgevel verlopende) terras, terwijl dat van binnenuit juist als schuin wordt ervaren. En het terras wordt ten dele beschut door de schuine uitbouw van een van de slaapkamers. Dat resulteert alles samen in een quasikubistisch hoogreliëf van onderling verglijdende facetten.

De woonruimte baadt in een helder licht en haar wanden zijn overvloedig gestoffeerd met kunstwerken, een veelkleurige verscheidenheid van schilderijen die stuk voor stuk aandacht vragen en een eigen beeldende werking uitoefenen. Het ziet ernaar uit dat de architect het huis voor alles opvatte als een sterke dynamische ruimte – een ruimte die niet alleen opgewassen moest zijn tegen de beeldende krachten van de aanwezige kunst maar deze krachten bovendien incorporeerde als een component van haar dynamiek.

 

‘Architectuur in de golden sixties – De Turnhoutse School, Lannoo Campus, 2012’.