Woning Pleysier-Dries – Rijkevorsel

2310 Rijkevorsel
1971

Leo Pleysier en Leen Dries, pas gehuwd en bouwlustig, kregen van Leens ouders beschikking over een bouwgrond in Rijkevorsel. Het perceel telde 8 are maar had een ietwat merkwaardige vorm, het was een 50 m lange spie die vooraan 7 m en achteraan 25 m mat. De grond werd algemeen als waardeloos beschouwd. Niemand zag in hoe je daar een huis zou kunnen bouwen, althans een normaal huis met voorgevel, voordeur en garage. Via Leens zus Maria vonden zij evenwel contact met Paul Neefs (Maria en haar echtgenoot Jan Van Leuven hadden de Turnhoutse architect toen al gevraagd hun woning in Baarle-Hertog te ontwerpen). Neefs zag in de vorm van het perceel geen enkel probleem. Hij zei hun dat een huis niet alleen geen klassieke, maar desnoods ook helemaal geen voorgevel nodig had, en om dat te verduidelijken nam hij hen mee naar het huis van Rob Van Hout. Toen zij dat zagen, gaven zij hem prompt de opdracht. Zij wilden een woning met drie kinderkamers en, daar beiden werkzaam waren in het onderwijs, een aparte werkkamer. Hun budget was beperkt, maar zij wensten een woning met veel licht en, wat de living betreft, liever verschillende kleinere ruimten dan één grote.

Neefs ontwierp een trapeziumvormig plan dat nagenoeg gelijkvormig was aan het perceel en paste het in op 3 m afstand tussen de zijdelingse perceelsgrenzen. Inmiddels had het paar van Leens tante, die eigenares was van het aangrenzende perceel, de toezegging gekregen later ook over deze grond te kunnen beschikken. Vandaar dat Neefs het huis met het oog op een latere uitbreiding tot tegen de perceelsgrens verschoof, dit in akkoord met de eigenares die tevens toestemming gaf om aan die kant enkele ramen te maken. De architect transformeerde het plan zodat de dwarsmuren haaks op de perceelsgrens kwamen te staan, en daar de eerste versie wat duur was uitgevallen, maakte hij het meteen een stuk compacter.

Het huis keert zich met living, keuken en de drie kinderkamers op de verdieping naar het zuiden, dat wil zeggen naar de achteraan gelegen tuin. Vooraan, aan de noordzijde, is het eerder gesloten maar ziet het niettemin met een ruim hoekraam uit op de straat. De ingang bevindt zich te midden van de zijgevel en leidt via een kleine hal recht naar de living. Die is tweeledig. Men komt binnen in de zithoek, een uitgesproken hoge ruimte (3,40 m) die links via een schuifdeur toegang geeft tot een uitgesproken lage ruimte (2,26 m), de op het zuiden uitziende tuinkamer (de hier en in de slaapkamers toegepaste plafondhoogte is die welke Le Corbusier naar voren schoof met zijn Modulor, de maat van l’hommele-bras-levé). Neefs besteedde bijzondere aandacht aan de verbinding tussen de twee verschillende woonruimten, aan de overgang tussen hoog en laag. In plaats van een plotse sprong van het een naar het ander, vindt er een wederzijdse doordringing plaats. Het plafond van de lage ruimte, in feite het volume van de ouderslaapkamer, dringt de hoge ruimte een eind binnen, zodat die bovenaan versmalt, ja taps uitloopt naar de westgevel. De zithoek is dus onderaan ruimer dan bovenaan, en kreeg dan ook een L-vormig raam, beneden breed, boven smal. Onderaan nestelt hij zich voor een stuk onder het binnendringende volume. Maar wanneer de schuifdeur wordt geopend, blijkt dit stuk ook deel uit te maken van de tuinkamer. Het vormt een ambivalente schakel tussen hoog en laag, verticaal en horizontaal. Een ander treffend detail in de zithoek is het horizontale binnenraamboven de boekenkast. Dat raam ziet uit op de overgang van de trap naar de gang van de slaapkamers, en ensceneert als het ware het komen en gaan op die plek. De kinderen, die dat snel ontdekten, maakten er een gewoonte van om daar voor de ouders en hun gasten pantomimes op te voeren.

Alvorens het slaapkamerniveau te bereiken geeft de trap ook toegang tot de werkkamer die zich een half niveau boven het vloerpeil bevindt. Ze is vrij smal maar even hoog als de zithoek, en biedt via het grote hoekraam een ruim uitzicht op de buitenwereld. Het is hier dat Leo Pleysier zich als schrijver ontwikkelde en profileerde. Hij werkte er ruim vijftien jaar, totdat het verkeer op de straat hem te lawaaierig werd. Inmiddels werd Neefs gevraagd het huis uit te breiden op de aanpalende grond. Het echtpaar wilde een dubbele garage, extra woonruimte en een nieuwe werkkamer. Neefs verwerkte de uitbreiding net als het oorspronkelijke huis in een trapeziumvormig plan, en verbond beide met een veranda. Aan de noordzijde koppelde hij deze laatste subtiel aan het oorspronkelijke L-vormige raam van de zithoek. Het is alsof de haaks bij elkaar aansluitende raampartijen steeds een geheel gevormd hebben. De nieuwe werkkamer zit een halve meter in de grond verzonken en ziet uit op de tuin. Het werd opnieuw een hoge ruimte, met een extra raam om de oosterzon naar binnen te trekken. Het geheel van woning en uitbreiding vormt een helder geheel van witte volumes dat zich niettemin bescheiden en onnadrukkelijk inpast te midden van de gemeenplaatsen die zich aan de steenweg tegen elkaar opwerpen.

 

‘Architectuur in de golden sixties – De Turnhoutse School, Lannoo Campus, 2012’.