De heer en mevrouw Thomas, beiden wiskundigen werkzaam in het onderwijs, wendden zich voor het ontwerp van hun woning tot Neefs nadat die hun sterk was aanbevolen door Hugo Criekemans. Zij hadden een bouwgrond van 10 are aan de hoek van twee straten in Vosselaar, een grond waarvan het maaiveld zich 90 cm boven het straatniveau bevond. Hun desiderata waren: een woning met een ruime living, vier slaapkamers en twee badkamers, een dubbele garage en een werkkamer die visueel in verbinding moest staan met de living. Zij wilden een eigentijds huis, gewoon modern en functioneel maar niet al te speciaal, dus liefst niet met schuine of gebogen wanden.
Het eerste voorontwerp dat Neefs (in april 1973) voorlegde, was opgebouwd uit louter rechte, haaks op elkaar staande wanden. Hij situeerde het huis aan de noordoostzijde van het terrein zodat het uitzag op een ruime tuin aan de zuidwestzijde. Het huis was nogal ruim uitgevallen, de living was een langgerekte, 4 m hoge ruimte die deels zuid, deels noord was georiënteerd en nog voorzien was van een zitput. De keuken nam een centrale plaats in, uitziende op de tuin. De opdrachtgevers waren niet onverdeeld gelukkig met dit voorstel, en Neefs vermoedelijk zelf ook niet. Zij vroegen hem: ‘Hoe zou u het dan zelf doen, als u volledig uw zin kon doen, als het voor uzelf was?’ Neefs bevond zich toen kennelijk in de situatie die hij in zijn interview met Mil De Kooning als volgt beschreef:
Soms kwam ik bij mijn opdrachtgevers met een voorontwerp op papier en een ander voorontwerp in gedachten. Tijdens het gesprek toonde ik al schetsend wat de andere mogelijkheid zou kunnen zijn. Door de bijval, het enthousiasme dat je daarmee werft krijg je carte blanche om het tweede, sterkere ontwerp uit te proberen. Je moet de opdrachtgevers ‘mee kunnen nemen’ en dat is meestal goed gegaan.
Het nieuwe project, dat hij drie maanden later voorlegde, gaf een ware mutatie te zien. Het was een heel compact plan geworden, een plan dat, in zijn eigen woorden, de vorm van een citroen had aangenomen. Het lag op dezelfde plaats als het vorige maar keerde zich met zijn convexe, nagenoeg gesloten rug naar het noorden om zich volledig te openen naar het zuiden. Ondanks de gebogen wanden en lijnen konden de opdrachtgevers zich geheel in dit plan vinden. Neefs werkte het uit en voltooide de bouwaanvraag in juli 1973.
De toegang tot het huis situeert zich aan de noordzijde, de garagepoort bevindt zich aan het rechteruiteinde. De inkom, die de voetganger bereikt via een kort pad langs de gevel, ligt in het midden. Het hoekig verlopende halletje geeft links toegang tot de werkkamer en rechts, via een trapje, tot de 90 cm hoger gelegen woonkamer. Die vouwt zich met een weids gebaar open naar het zuiden en de zuidwestelijk gelegen tuin. Het is een royale ruimte die zich over een breedte van 11 m uitstrekt tussen keuken en haardhoek. Haar glaswand volgt echter niet de curve van de kroonlijst maar verloopt rechtlijnig volgens een hoek van 30° ten opzichte van de binnenwand zodat ze taps uitloopt naar het oosten en dieper lijkt dan ze in werkelijkheid is.
De eethoek is een mooie, meer intieme plek. Afgeschermd door een stuk van de gebogen buitenmuur, krijgt ze binnenwaarts, via een raam op vloerhoogte, een zicht in de lager gelegen werkkamer. Omgekeerd ziet deze kamer opwaarts, rakelings over de vloer uit in de woonruimte. Een opmerkelijke bijzonderheid is dat verscheidene vertrekken van dit huis in plattegrond de vorm van een koordenvierhoek aannemen, dat wil zeggen een (onregelmatige) vierhoek waarvan de vier hoekpunten op een cirkel liggen. Dat is altijd het geval wanneer twee overliggende hoeken van de figuur rechte hoeken zijn, onverschillig de maat van de twee andere hoeken. Een op zo’n vierhoek gebaseerde ruimte heeft dus steeds een intrinsiek centrum, het middelpunt van de omschreven cirkel. Dat geldt hier voor de keuken, de werkkamer, een slaapkamer en het toilet. Toen de opdrachtgevers Neefs daarop attent maakten, bleek die zich daar niet van bewust te zijn.
Ondanks, of juist door haar ongewone vorm voegt de woning zich op een zinrijke wijze in binnen de bestaande verkaveling. Met haar gebogen achterzijde markeert ze de straathoek waaraan ze zich verheft. Ze zwakt de scherpe kant van die hoek af en legt een verband tussen beide straatrichtingen.
‘Architectuur in de golden sixties – De Turnhoutse School, Lannoo Campus, 2012’.